Korte geschiedenis van de monumentenzorg
In ons land begon de bescherming van monumenten officieel in het jaar 1875, toen binnen het Ministerie van Binnenlandse Zaken de afdeling Kunsten en Wetenschappen werd opgericht. Zij verleende subsidies voor het restaureren van oude gebouwen. Daarmee waren wij bepaald niet vroeg, want een van de eerste wetten die daarvoor werd opgesteld was van Napoleon die al in 1809 een keizerlijk decreet uitvaardigde waarin werd gesteld dat de zogenaamde kerkfabrieken zorg moesten dragen voor het onderhoud van historische kerkgebouwen. In Nederland was daarvoor een boek vol klachten over de staat van monumenten nodig met de naam Holland op zijn smalst, van de Maastrichtenaar Victor de Stuers. In 1903 werd vervolgens een rijkscommissie aangesteld om een inventaris van alle rijksmonumenten in het land te maken. Het bleef lang een commissie, tot het in 1946 de Rijksdienst voor de Monumentenzorg werd. Sinds 2009 heet de dienst officieel Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Deze dienst is hoofdverantwoordelijk voor de bescherming van ’s lands culturele erfgoed en voert namens de minister van OCW de regelgeving rond monumenten uit en beheert het register van Rijksmonumenten.
In 1954 werd het Cultuurgoederenverdrag van Den Haag getekend, waarin besloten werd dat monumenten die gekenmerkt worden door het blauwwitte schildje, bijzondere bescherming in oorlogstijd verdienen. In 1961 werd de eerste Monumentenwet van kracht, die in 1988 werd vervangen door een vernieuwde wet. Deze Monumentenwet 1988 verplicht gemeenten handhavend op te treden bij verminking, sloop of gebrekkig onderhoud. Daarnaast ontwikkelden veel gemeenten een eigen monumentenbeleid met een register van gemeentelijke monumenten.